Schrif­te­lijke vragen over bevor­deren Openbaar Vervoer


Indiendatum: jan. 2018

Schriftelijke vragen (art. 42 RvO)

aan de voorzitter van Provinciale Staten van Gelderland

datum :17 januari 2018

van : Maaike Moulijn (Partij voor de Dieren)

onderwerp : Vragen over bevorderen Openbaar Vervoer

Inleiding

De Partij voor de Dieren vindt dat er alles aan gedaan moet worden om het openbaar vervoer te bevorderen en autoverkeer te beperken. Het is een lastig dilemma om ervoor te zorgen dat er geen lege bussen rijden en tegelijkertijd dat het OV toch een volwaardig en aantrekkelijk alternatief is voor de auto.

Op 11 december ontvingen wij een bericht over de reisproblemen van een scholiere doordat buslijn 47 van Arriva minder vaak rijdt. Door de wijziging in de dienstregeling is het voor haar zo onaantrekkelijk geworden om met het openbaar vervoer gebruik te maken dat haar ouders haar per auto moeten brengen. Volgens ons is dit een ongewenste ontwikkeling, mede in het licht van de klimaatdoelstellingen. Naar aanleiding van dit geval stellen wij GS de volgende vragen:

Vragen

  1. Op welke wijze wordt er in de OV-dienstregelingen en in de wijzigen daarvan rekening gehouden met de bereikbaarheid van scholen en schooltijden?
  2. Hoe worden scholen en scholieren betrokken bij de OV-dienstregelingen en wijzigingen daarin?
  3. Wat wordt er gedaan met klachten, zoals die wij ontvangen hebben, waardoor het openbaar vervoer voor reizigers onaantrekkelijk is geworden?
  4. Is het nog volgens de afspraken dat deze dienstwijziging zo gewijzigd is en hoe heeft het vervoersbedrijf onderbouwd dat er ritten kunnen vervallen?
  5. Is GS het met ons eens dat een grotere rit-frequentie ook een aanzuigende werking kan hebben op de reizigersaantallen terwijl een lagere rit-frequentie, zeker in de spits, juist zorgt voor afnemende reizigersaantallen? Zo ja, wat GS daarmee in de concessies en aanbestedingen?
  6. Hoe zet de provincie zich, samen met OV-bedrijven, in om ervoor te zorgen dat meer mensen met het OV gaan reizen en minder per auto (zoals de campagne “Ervaar het OV”) en wat heeft dat tot nu toe opgeleverd?
  7. In hoeverre worden er afspraken gemaakt tussen bedrijven en OV-bedrijven om werkverkeer per OV te bevorderen? Waar gaat dat goed en waarom en waar niet?
  8. Kan GS laten zien hoe het aantal OV-kilometers zich de afgelopen jaren verhoudt tot het aantal autokilometers in Gelderland? Welke trend is hierin zichtbaar, oftewel in hoeverre lukt het om ervoor te zorgen dat er in Gelderland meer OV en minder autokilometers worden gemaakt? En waar lukt dat wel en waar niet?

Indiendatum: jan. 2018
Antwoorddatum: 13 mrt. 2018

Antwoord op Statenvragen PS2018-31

Arnhem, 13 maart 2018

zaaknr. 2018-001072

Beantwoording schriftelijke Statenvragen statenlid Maaike Moulijn ( Partij voor de Dieren ) over bevorderen Openbaar Vervoer

Ingevolge het bepaalde in artikel 39 van het Reglement van Orde van Provinciale Staten doen wij u hieronder het antwoord van ons college op de vragen van het statenlid Maaike Moulijn toekomen. Inleiding De Partij voor de Dieren vindt dat er alles aan gedaan moet worden om het openbaar vervoer te bevorderen en autoverkeer te beperken. Het is een lastig dilemma om ervoor te zorgen dat er geen lege bussen rijden en tegelijkertijd dat het OV toch een volwaardig en aantrekkelijk alternatief is voor de auto. Op 11 december ontvingen wij een bericht over de reisproblemen van een scholiere doordat buslijn 47 van Arriva minder vaak rijdt. Door de wijziging in de dienstregeling is het voor haar zo onaantrekkelijk geworden om met het openbaar vervoer gebruik te maken dat haar ouders haar per auto moeten brengen. Volgens ons is dit een ongewenste ontwikkeling, mede in het licht van de klimaatdoelstellingen. Naar aanleiding van dit geval stellen wij GS de volgende vragen:

Vraag 1: Op welke wijze wordt er in de OV-dienstregelingen en in de wijzigen daarvan rekening gehouden met de bereikbaarheid van scholen en schooltijden?

Antwoord: Er vindt afstemming tussen de schooltijden en de dienstregeling van bussen plaats. Daar waar buslijnen aansluiten op treinverbindingen en er veel overstappers van bus op trein of omgekeerd zijn, zijn de treinvertrek- en aankomsttijden maatgevend. Is het merendeel van de reizigers gericht op een school, dan zijn de schooltijden in grote mate bepalend. We gaan uit van wat de beste dienstregeling is voor de grootste groep reizigers.

Vraag 2: Hoe worden scholen en scholieren betrokken bij de OV-dienstregelingen en wijzigingen daarin?

Antwoord: De provincie kent diverse scholierenlijnen waar maatwerk wordt geleverd. Deze lijnen rijden alleen aansluitend op de schooltijden van een bepaalde school. De vervoerbedrijven hebben waar nodig contact met de school, bijvoorbeeld als de school een dag vrij heeft, aangepaste roosters kent of anderszins. Als er iets verandert bij de jaarlijkse dienstregelingswijziging dan wordt hierover ook vooraf met de school overlegd. Belangen van reizigers worden behartigd door het Rocov. Tot op heden zijn scholieren, in tegenstelling tot studenten, niet als groep aangesloten bij het Rocov.

Vraag 3: Wat wordt er gedaan met klachten, zoals die wij ontvangen hebben, waardoor het openbaar vervoer voor reizigers onaantrekkelijk is geworden?

Antwoord: Alle klachten die ons bereiken worden voorgelegd aan de vervoerder. Deze is primair aanspreekpunt voor klachten. Afhankelijk van de aard en de hoeveelheid van de klachten wordt gezocht naar een oplossing. Deze wordt teruggekoppeld naar de reiziger.

Vraag 4: Is het nog volgens de afspraken dat deze dienstregeling zo gewijzigd is en hoe heeft het vervoersbedrijf onderbouwd dat er ritten kunnen vervallen?

Antwoord: In 2014 is de OV visie vastgesteld waarin is besloten dat het OV op de drukke verbindingen verder ontwikkeld wordt en er meer ruimte komt voor maatwerk waar het lijngebonden OV weinig gebruikt wordt. In de huidige concessies wordt deze visie geïmplementeerd in samenspraak met gemeenten en vervoerders. De vervoerders stellen elk jaar een vervoerplan op met voorstellen voor wijzigingen in de concessie, zoals meer of minder ritten. Zij kijken daarbij naar ontwikkelingen in het gebied, de bezetting per buslijn, per rit en per kilometer. Een drijvend mechanisme hierachter is de opbrengstverantwoordelijkheid waardoor de vervoerder er financieel baat bij heeft om goed in te spelen op de reizigersvraag. Het vervoerplan wordt door de vervoerder aan het Rocov voorgelegd voor advies. Daarna dient de vervoerder het plan in bij de provincie, inclusief zijn reactie op het Rocov advies. Als provincie beoordelen we de onderbouwing van het plan op basis van onze eigen vervoerkundige expertise, we kijken naar het reizigersbelang op basis van het Rocov advies en toetsen of het vervoerplan voldoet aan de bepalingen van de concessie. Indien nodig gaan we in overleg met partijen. Vervolgens nemen GS het besluit om het vervoerplan vast te stellen, aangepast vast te stellen of af te keuren.

Vraag 5: Is GS het met ons eens dat een grotere rit-frequentie ook een aanzuigende werking kan hebben op de reizigersaantallen terwijl een lagere rit-frequentie, zeker in de spits, juist zorgt voor afnemende reizigersaantallen? Zo ja, wat wil GS daarmee in de concessies en aanbestedingen?

Antwoord: Een grotere frequentie leidt meestal tot een stijging van het gebruik van het OV, niet alleen vanwege de extra capaciteit, maar doordat het mensen meer keuzevrijheid biedt in hun vertrektijd. Deze stijging is echter doorgaans niet recht evenredig met de frequentieverhoging. Omdat capaciteit lang niet altijd het probleem is, spreiden reizigers zich over alle ritten en kunnen individuele ritten leger worden, ook als het totaal aantal reizigers toeneemt. Waar de cijfers en de verwachtingen dat ondersteunen werken we aan frequentieverhogingen. Waar de reizigersaantallen afnemen zoeken we samen met gemeenten, bedrijven en maatschappelijke partners naar passende alternatieve vormen van vervoer. Voorbeelden zijn onze deelauto pilots of de pilot BrengFlex.

Vraag 6: Hoe zet de provincie zich, samen met OV-bedrijven, in om ervoor te zorgen dat meer mensen met het OV gaan reizen en minder per auto (zoals de campagne “Ervaar het OV”) en wat heeft dat tot nu toe opgeleverd?

Antwoord: Marketing van het OV is primair de verantwoordelijkheid van de vervoerder. Alle reizigersbijdragen komen ten goede aan de vervoerder. De campagne “Ervaar het OV” is een samenwerking tussen de vervoerders en de overheden in OV Oost (Gelderland, Overijssel en Flevoland). Met deze campagne wordt reclame gemaakt voor OV in de breedste zin des woords. Hiernaast hebben vervoerders regelmatig kleine campagnes om het OV-gebruik te bevorderen. Elke campagne wordt geëvalueerd en beoordeeld op het effect op eenmalige reizigersgroei en structurele reizigersgroei. Algemeen beeld is dat de reizigerstevredenheid de afgelopen jaren is gestegen en het aantal afgelegde kilometers in het Gelders OV is gestegen. In andere kaders, bijvoorbeeld de Beter Benutten campagnes en acties in de stedelijke regio’s, wordt het OV samen met andere vervoersvormen zoals fiets meegenomen om mensen een onderbouwde vervoerskeuze te laten maken en te bewegen de auto te laten staan.

Vraag 7: In hoeverre worden er afspraken gemaakt tussen bedrijven en OV-bedrijven om werkverkeer per OV te bevorderen? Waar gaat dat goed en waarom en waar niet?

Antwoord: OV bedrijven zetten in op grootverbruikcontracten met het bedrijfsleven. Hun werknemers krijgen dan een korting op een abonnement. Omdat de vervoerder verantwoordelijk is voor de opbrengsten, is de provincie hierin geen partij. De provincie heeft geen specifieke afspraken om het woon-werkverkeer per OV te bevorderen. In de keuze van lijnvoering en haltes wordt wel rekening gehouden met bedrijventerreinen en de mogelijke vervoersvraag die daarbij hoort. Voorbeeld hiervan zijn de campussen van de WUR, HAN en Radboud Universiteit die met een hoge frequentie goed bereikbaar zijn. Middels aparte programma’s zoals de werkagenda Slimme mobiliteit wordt samen met andere partijen zoals het Rijk, bedrijven en gemeenten ingezet op het maken van bewuste vervoerskeuzes daar waar de bereikbaarheid onder druk staat.

Vraag 8: Kan GS laten zien hoe het aantal OV-kilometers zich de afgelopen jaren verhoudt tot het aantal autokilometers in Gelderland? Welke trend is hierin zichtbaar, oftewel in hoeverre lukt het om ervoor te zorgen dat er in Gelderland meer OV en minder autokilometers worden gemaakt? En waar lukt dat wel en waar niet?

Antwoord: De provincie houdt zelf geen trendrapportages over modal split (verdeling van het gebruik van vervoermiddelen) bij. Door het CBS worden deze gegevens wel bijgehouden. Het CBS voert jaarlijks het onderzoek “verplaatsingen in Nederland” uit. De resultaten hiervan zijn te vinden op de website https://www.cbs.nl/nl-nl/onze-diensten/methoden/onderzoeksomschrijvingen/korte-onderzoeksbeschrijvingen/onderzoek-verplaatsingen-in-nederland--ovin--

Tabel 6. Ritten van inwoners van Gelderland, uitgesplitst naar vervoerwijze

Vervoerwijze Modal split

Ondergrens

Bovengrens
Auto 45,8% 44,9% 46,8%
Openbaar vervoer 4,4% 4,1% 4,8%
Niet-elektrische fiets 26,0% 25,2% 26,8%
Elektrische fiets 2,7% 2,3% 3,0%
Lopen 18,3% 17,7% 19,0%
Overig 2,7% 2,4% 2,9%

Bron: OViN 2014/2016

Gedeputeerde Staten van Gelderland

C.G.A. Cornielje - Commissaris van de Koning

M.M. Rajkowski-Vijfschagt - plv. secretaris

Interessant voor jou

Mondelinge vragen over de wenselijkheid LZV's (lange zware voertuigen) op het regionale wegennet 

Lees verder

Schriftelijke vragen over grondverwerving en onteigening

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer