Tech­nische vragen Actu­a­li­satie Omge­vings­ver­or­dening


Indiendatum: 9 okt. 2023

  • Wijzigingen in de artikelen 4.20, derde lid, en 4.34c, derde lid.
    Vraag: Wat is het verschil in definitie van enerzijds meststoffen “op of in de bodem brengen” en anderzijds meststoffen “gebruiken”; is de woordkeuze ‘gebruiken’ veiliger omdat het breder toepasbaar is, o.i.d.? Welk ‘gebruik’ van meststoffen is er denkbaar dat niet ‘op of in de bodem brengen’ betreft?

    Antwoord: Het gaat hier om een afwijking van een algemeen verbod. Het algemene verbod ziet op het “gebruiken” van meststoffen (dat is verboden zonder melding). De afwijking ziet op eenaantal specifiek genoemde meststoffen waarvoor het algemene verbod niet geldt. Die meststoffen mogen dus zonder melding worden gebruikt. Daarbij gaat het om de eigenschappen van die meststoffen zelf; het is het nooit de bedoeling geweest om onderscheid te maken in de toepassing van die uitgezonderde meststoffen. Als de woordkeuze van de afwijking “op of in de bodem brengen” verschilt van de woordkeuze “gebruiken” van het algemene verbod kan dat ten onrechte wel gebeuren. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin een meststof wordt toegepast in een kas op een kweektafel met een ander substraat dan grond. Als die meststof een meststof betreft genoemd in de uitzondering moet de uitkomst zijn dat dit mag zonder melding; of er in zo’n geval sprake is van ‘een toepassing wel of niet direct op of in de bodem’ moet geen discussie zijn.
  • Artikel 4.48 (tijdelijk verbod nieuwvestiging en uitbreiding geitenhouderij)
    In de toelichting en in reactie op een zienswijze wordt aangegeven dat het verbod niet geldt als het gaat om verbetering van o.a. dierenwelzijn (meer ruimte per geit). Dat is juist concreet verwoord in onderdeel d van het eerste lid.
    Vraag: Waarom is onderdeel d gewijzigd in een bewoording waarmee niet direct duidelijk is dat uitbreiding t.b.v. dierenwelzijn wel is toegestaan, terwijl die uitzondering ondertussen wel nog steeds in de toelichting staat benoemd?

    Antwoord: De indirecte formulering is ingegeven door de aanhef van artikel 4.48, eerste lid: “Het is verboden om de volgende milieubelastende activiteiten te verrichten:”. De opsomming betreft dus wijzigingen in de huisvesting van geiten die niet zijn toegestaan (een negatieve lijst en niet een positieve lijst).
  • Compensatiepool Gelders natuurnetwerk
    Vraag: Graag een toelichting op de werking van de compensatiepool, o.a. over hoe de pool wordt gevuld met gronden, en of initiatiefnemers de volle kosten van aankoop van gronden voor hun rekening nemen.
    Vraag: Wat is het gevolg voor de werking van artikel 5.13 als er niet voldoende grond beschikbaar is in de compensatiepool?

    Antwoord: Van de compensatiepool provincie mag alleen gebruik worden gemaakt als wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden. De compensatiepool bestaat uit gronden die door de provincie zijn verworven en ingericht als natuur (of bos). De huidige vergoeding die initiatiefnemers aan de provincie betalen bedraagt € 10,- per m2. Dit is een gemiddeld bedrag dat de provincie ook in andere natuurontwikkelingsprojecten hanteert voor verwerving- en inrichtingskosten. Met dit bedrag worden dus niet alleen de kosten van aankoop maar ook de omvorming tot natuur gedekt.
  • Artikel 5.64 (nieuwvestiging en uitbreiding glastuinbouwbedrijf), derde lid.
    Vraag: Waarom geldt deze uitzondering enkel voor de glastuinbouwontwikkelingsgebieden in de Bommelerwaard?

    Antwoord: Voor de Bommelerwaard zijn specifieke afspraken gemaakt met de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel in het kader van het Programma Herstructurering Tuinbouw Bommelerwaard (PHTB).
  • Paragraaf 5.7.7 Energietransitie
    Vraag: Waarom gaat het hier enkel over zonneparken/-panelen en windturbines, en niet ook over bijv. mestvergisters en warmtebronnen? Waarom zijn de regels over biomassavergisting en mestverwerking opgenomen in de paragraaf over werklocaties, terwijl in de Gelderse RES’en vanuit energieoogpunt deels ook ambities/doelen zijn opgenomen over energie uit mest en biomassa in het algemeen?

    Antwoord: Artikel 5.60 wordt gezien als een verbijzondering van de hoofdregel dat bepaalde
    (industriële) activiteiten in beginsel thuishoren op een bedrijventerrein/werklocatie. De regel is
    primair locatiegericht (‘Waar?’ en niet ‘Hoe?’) en past dus prima in paragraaf 5.7.2.
    Daarnaast zijn in de Gelderse RES’en geen ambities/doelen opgenomen over energie uit mest en
    biomassa. De RES’en beperken zich tot wind, zon en deels waterkracht. Daarom beperkt
    paragraaf 5.7.7 zich ook tot deze onderwerpen.
  • Artikel 6.15a (rangorde bij waterschaarste voor het aanvoergebied vanuit het IJsselmeergebied)
    Vraag: Graag een toelichting op deze prioriteringen, daarbij ingaand op de deelvragen:
    a. Welke andere gebruiksdoelen vallen onder kleinschalig hoogwaardig gebruik (eerste lid); drinkwater voor huishoudens? Hoe zijn deze eventueel aanwezige andere gebruiksdoelen geprioriteerd?

    Antwoord: a) De wettelijke landelijke verdringingsreeks bestaat uit vier categorieën (zie figuur
    hieronder). De rangorde van belangen binnen de categorieën 1 en 2 is vastgelegd. Binnen de
    categorieën 3 en 4 is geen onderlinge rangorde vastgelegd. Bij omgevingsverordening kan binnen
    die laatste twee categorieën een nadere rangschikking worden vastgesteld (maar niet tussen de
    categorieën).
    Zoals in de figuur is te zien valt de drinkwatervoorziening in de (landelijke) verdringingsreeks onder nutsvoorzieningen (categorie 2) en die gaat dus altijd voor het kleinschalig hoogwaardig gebruik (categorie 3). Over de verdringingsreeks regio IJsselmeergebied hebben Rijkswaterstaat, 6 provincies en 9 waterschappen (waaronder Vallei en Veluwe) rondom het IJsselmeergebied een bestuursovereenkomst gesloten om te komen tot een rangorde van belangen voor de regio IJsselmeergebied en om die afspraken te bekrachtigen. Partijen hebben ons (Gelderland) daarbij niet (op voorhand) betrokken; Gelderland is geen partij bij de bestuursovereenkomst. Reden daarvoor is dat het voor Gelderland om een relatief klein stuk grondgebied gaat, waarbij de verschillende categorie 3 en 4 belangen niet of nauwelijks aan de orde zijn. Niettemin zijn wij naderhand wel gevraagd om net als de betrokken provincies deze verdringingsreeks bij omgevingsverordening vast te stellen voor het betreffende gebied binnen onze grenzen, zodat er wat dat betreft wel uniformiteit bestaat voor de gehele regio.

    b. Wat wordt verstaan onder ‘industrieel proceswater’ en welke (soorten) gewassen worden bestempeld als ‘kapitaalintensief’?

    Industrieel proceswater: Proceswater is door de waterbeheerders gedefinieerd als water dat gebruikt wordt bij iedere vorm van fabrieksproces en in direct contact komt met grondstoffen, hulpstoffen, halffabricaten en eindproducten.
    Kapitaalintensief: Het betreft hier gewassen waarbij een totale mislukking van de oogst dreigt als gevolg van het watertekort, terwijl met een relatief kleine hoeveelheid water een schade van een dergelijke omvang kan worden voorkomen.

    c. Welke afweging ligt ten grondslag aan de prioritering van industrieel proceswater boven kapitaalintensieve gewassen?

    c) Aan de prioritering van industrieel proceswater boven kapitaalintensieve gewassen ligt een economische (waarde) afweging ten grondslag.

    d. Hoe komt de prioritering in praktijk tot uiting; dient het gebruik van water als industrieel proceswater volledig verzadigd te zijn alvorens het schaarse water voor kapitaalintensieve gewassen ingezet mag worden? M.a.w., gaat het schaarse water zonder bezuiniging eerst compleet naar industrie, voordat landbouw aan de beurt is?

    d) In de praktijk zal deze prioritering binnen Gelderland niet aan de orde zijn. Gebruik van het oppervlaktewater in het IJsselmeergebied binnen Waterschap Vallei en Veluwe ziet alleen op het inlaten van water in veenweidegebieden om bodemdaling tegen te gaan. Industrieel gebruik en kapitaalintensieve teelt is daar niet aan de orde.

    e. Hoe verhoudt het eerste lid zich tot het tweede lid?

    e) Zie de figuur bij antwoord a. Het eerste lid van artikel 6.15a ziet op categorie 3 en het tweede lid op categorie 4 van de wettelijke (landelijke) verdringingsreeks. Het eerste lid gaat op grond daarvan dus voor het tweede lid.
  • Artikel 7.25 (beoordelingsregel maatwerkvoorschrift herbeplanting op andere grond): oude bosgroeiplaatsen.
    In de zienswijze van Natuur en Milieu Gelderland e.a. is gesuggereerd om in het tweede lid de formulering te verduidelijken met de bewoording ‘sedert 100 jaar’, i.p.v. ‘sinds 1920’. De redenering hierachter is logisch van aard: “Bossen die nu volgens de criteria nog geen oude bosgroeiplaats vormen, kunnen dat over tien of twintig jaar wel zijn.”
    N.a.v. deze zienswijze is de betreffende passage aangepast, door het jaartal 1920 te vervangen met het jaartal 1832. Dit gaat lijnrecht in tegen het betoog van Natuur en Milieu Gelderland e.a., maar tot onze verbazing wordt in de reactie op de zienswijze gesteld: “Hiermee komen wij tegemoet aan de zienswijze.”
    Vraag: Graag een toelichting op hoe de zienswijze van Natuur en Milieu Gelderland e.a. op dit punt is geïnterpreteerd, en op basis waarvan gesteld is dat met de wijziging tegemoet is gekomen aan de zienswijze. Daarbij in acht nemende het punt dat bosgroeiplaatsen die nu minimaal 191 jaar oud zijn ‘oude bosgroeiplaatsen’ zijn, terwijl bosgroeiplaatsen over 20 jaar minstens 211 jaar oud dienen te zijn om ‘oud’ te zijn.

    Antwoord: Wij komen gedeeltelijk tegemoet aan de zienswijze waarbij is verzocht om verduidelijking van de beoordelingsregel voor herbeplanting op andere grond. De huidige tekst van artikel 7.25, tweede lid, onderdeel g luidt: Gedeputeerde Staten staan herbeplanting op andere grond niet toe als de gevelde of tenietgegane houtopstand een oude bosgroeiplaats betreft waar voorafgaand aan de velling of het tenietgaan ten minste 100 jaar onafgebroken bos heeft gestaan”. De aangedragen suggestie in formulering is niet overgenomen omdat die net als de verwijzing in de huidige tekst aanleiding kan geven voor discussies bij de beoordeling van een aanvraag om herbeplanting op andere grond. Wij beschouwen bestaande bossen als oude bosgroeiplaatsen wanneer deze volgens de eerste kadastrale kaarten uit de periode 1811-1832 al bebost waren. Om te verduidelijken waar oude bosgroeiplaatsen liggen is er een indicatieve kaart opgesteld.
  • Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland
    Vraag: Wordt het grondwater met deze instructieregels op exact dezelfde wijze en in exact dezelfde mate beschermd als tot nu toe het geval was, via de landelijke regelgeving? Zo nee, waarin verschilt het?

    Antwoord: ja, dat is expliciet de bedoeling van de voorgestelde regels.

Indiendatum: 9 okt. 2023
Antwoorddatum: 10 okt. 2023

  • Wijzigingen in de artikelen 4.20, derde lid, en 4.34c, derde lid.
    Vraag: Wat is het verschil in definitie van enerzijds meststoffen “op of in de bodem brengen” en anderzijds meststoffen “gebruiken”; is de woordkeuze ‘gebruiken’ veiliger omdat het breder toepasbaar is, o.i.d.? Welk ‘gebruik’ van meststoffen is er denkbaar dat niet ‘op of in de bodem brengen’ betreft?

    Antwoord: Het gaat hier om een afwijking van een algemeen verbod. Het algemene verbod ziet op het “gebruiken” van meststoffen (dat is verboden zonder melding). De afwijking ziet op eenaantal specifiek genoemde meststoffen waarvoor het algemene verbod niet geldt. Die meststoffen mogen dus zonder melding worden gebruikt. Daarbij gaat het om de eigenschappen van die meststoffen zelf; het is het nooit de bedoeling geweest om onderscheid te maken in de toepassing van die uitgezonderde meststoffen. Als de woordkeuze van de afwijking “op of in de bodem brengen” verschilt van de woordkeuze “gebruiken” van het algemene verbod kan dat ten onrechte wel gebeuren. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin een meststof wordt toegepast in een kas op een kweektafel met een ander substraat dan grond. Als die meststof een meststof betreft genoemd in de uitzondering moet de uitkomst zijn dat dit mag zonder melding; of er in zo’n geval sprake is van ‘een toepassing wel of niet direct op of in de bodem’ moet geen discussie zijn.
  • Artikel 4.48 (tijdelijk verbod nieuwvestiging en uitbreiding geitenhouderij)
    In de toelichting en in reactie op een zienswijze wordt aangegeven dat het verbod niet geldt als het gaat om verbetering van o.a. dierenwelzijn (meer ruimte per geit). Dat is juist concreet verwoord in onderdeel d van het eerste lid.
    Vraag: Waarom is onderdeel d gewijzigd in een bewoording waarmee niet direct duidelijk is dat uitbreiding t.b.v. dierenwelzijn wel is toegestaan, terwijl die uitzondering ondertussen wel nog steeds in de toelichting staat benoemd?

    Antwoord: De indirecte formulering is ingegeven door de aanhef van artikel 4.48, eerste lid: “Het is verboden om de volgende milieubelastende activiteiten te verrichten:”. De opsomming betreft dus wijzigingen in de huisvesting van geiten die niet zijn toegestaan (een negatieve lijst en niet een positieve lijst).
  • Compensatiepool Gelders natuurnetwerk
    Vraag: Graag een toelichting op de werking van de compensatiepool, o.a. over hoe de pool wordt gevuld met gronden, en of initiatiefnemers de volle kosten van aankoop van gronden voor hun rekening nemen.
    Vraag: Wat is het gevolg voor de werking van artikel 5.13 als er niet voldoende grond beschikbaar is in de compensatiepool?

    Antwoord: Van de compensatiepool provincie mag alleen gebruik worden gemaakt als wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden. De compensatiepool bestaat uit gronden die door de provincie zijn verworven en ingericht als natuur (of bos). De huidige vergoeding die initiatiefnemers aan de provincie betalen bedraagt € 10,- per m2. Dit is een gemiddeld bedrag dat de provincie ook in andere natuurontwikkelingsprojecten hanteert voor verwerving- en inrichtingskosten. Met dit bedrag worden dus niet alleen de kosten van aankoop maar ook de omvorming tot natuur gedekt.
  • Artikel 5.64 (nieuwvestiging en uitbreiding glastuinbouwbedrijf), derde lid.
    Vraag: Waarom geldt deze uitzondering enkel voor de glastuinbouwontwikkelingsgebieden in de Bommelerwaard?

    Antwoord: Voor de Bommelerwaard zijn specifieke afspraken gemaakt met de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel in het kader van het Programma Herstructurering Tuinbouw Bommelerwaard (PHTB).
  • Paragraaf 5.7.7 Energietransitie
    Vraag: Waarom gaat het hier enkel over zonneparken/-panelen en windturbines, en niet ook over bijv. mestvergisters en warmtebronnen? Waarom zijn de regels over biomassavergisting en mestverwerking opgenomen in de paragraaf over werklocaties, terwijl in de Gelderse RES’en vanuit energieoogpunt deels ook ambities/doelen zijn opgenomen over energie uit mest en biomassa in het algemeen?

    Antwoord: Artikel 5.60 wordt gezien als een verbijzondering van de hoofdregel dat bepaalde
    (industriële) activiteiten in beginsel thuishoren op een bedrijventerrein/werklocatie. De regel is
    primair locatiegericht (‘Waar?’ en niet ‘Hoe?’) en past dus prima in paragraaf 5.7.2.
    Daarnaast zijn in de Gelderse RES’en geen ambities/doelen opgenomen over energie uit mest en
    biomassa. De RES’en beperken zich tot wind, zon en deels waterkracht. Daarom beperkt
    paragraaf 5.7.7 zich ook tot deze onderwerpen.
  • Artikel 6.15a (rangorde bij waterschaarste voor het aanvoergebied vanuit het IJsselmeergebied)
    Vraag: Graag een toelichting op deze prioriteringen, daarbij ingaand op de deelvragen:
    a. Welke andere gebruiksdoelen vallen onder kleinschalig hoogwaardig gebruik (eerste lid); drinkwater voor huishoudens? Hoe zijn deze eventueel aanwezige andere gebruiksdoelen geprioriteerd?

    Antwoord: a) De wettelijke landelijke verdringingsreeks bestaat uit vier categorieën (zie figuur
    hieronder). De rangorde van belangen binnen de categorieën 1 en 2 is vastgelegd. Binnen de
    categorieën 3 en 4 is geen onderlinge rangorde vastgelegd. Bij omgevingsverordening kan binnen
    die laatste twee categorieën een nadere rangschikking worden vastgesteld (maar niet tussen de
    categorieën).
    Zoals in de figuur is te zien valt de drinkwatervoorziening in de (landelijke) verdringingsreeks onder nutsvoorzieningen (categorie 2) en die gaat dus altijd voor het kleinschalig hoogwaardig gebruik (categorie 3). Over de verdringingsreeks regio IJsselmeergebied hebben Rijkswaterstaat, 6 provincies en 9 waterschappen (waaronder Vallei en Veluwe) rondom het IJsselmeergebied een bestuursovereenkomst gesloten om te komen tot een rangorde van belangen voor de regio IJsselmeergebied en om die afspraken te bekrachtigen. Partijen hebben ons (Gelderland) daarbij niet (op voorhand) betrokken; Gelderland is geen partij bij de bestuursovereenkomst. Reden daarvoor is dat het voor Gelderland om een relatief klein stuk grondgebied gaat, waarbij de verschillende categorie 3 en 4 belangen niet of nauwelijks aan de orde zijn. Niettemin zijn wij naderhand wel gevraagd om net als de betrokken provincies deze verdringingsreeks bij omgevingsverordening vast te stellen voor het betreffende gebied binnen onze grenzen, zodat er wat dat betreft wel uniformiteit bestaat voor de gehele regio.

    b. Wat wordt verstaan onder ‘industrieel proceswater’ en welke (soorten) gewassen worden bestempeld als ‘kapitaalintensief’?

    Industrieel proceswater: Proceswater is door de waterbeheerders gedefinieerd als water dat gebruikt wordt bij iedere vorm van fabrieksproces en in direct contact komt met grondstoffen, hulpstoffen, halffabricaten en eindproducten.
    Kapitaalintensief: Het betreft hier gewassen waarbij een totale mislukking van de oogst dreigt als gevolg van het watertekort, terwijl met een relatief kleine hoeveelheid water een schade van een dergelijke omvang kan worden voorkomen.

    c. Welke afweging ligt ten grondslag aan de prioritering van industrieel proceswater boven kapitaalintensieve gewassen?

    c) Aan de prioritering van industrieel proceswater boven kapitaalintensieve gewassen ligt een economische (waarde) afweging ten grondslag.

    d. Hoe komt de prioritering in praktijk tot uiting; dient het gebruik van water als industrieel proceswater volledig verzadigd te zijn alvorens het schaarse water voor kapitaalintensieve gewassen ingezet mag worden? M.a.w., gaat het schaarse water zonder bezuiniging eerst compleet naar industrie, voordat landbouw aan de beurt is?

    d) In de praktijk zal deze prioritering binnen Gelderland niet aan de orde zijn. Gebruik van het oppervlaktewater in het IJsselmeergebied binnen Waterschap Vallei en Veluwe ziet alleen op het inlaten van water in veenweidegebieden om bodemdaling tegen te gaan. Industrieel gebruik en kapitaalintensieve teelt is daar niet aan de orde.

    e. Hoe verhoudt het eerste lid zich tot het tweede lid?

    e) Zie de figuur bij antwoord a. Het eerste lid van artikel 6.15a ziet op categorie 3 en het tweede lid op categorie 4 van de wettelijke (landelijke) verdringingsreeks. Het eerste lid gaat op grond daarvan dus voor het tweede lid.
  • Artikel 7.25 (beoordelingsregel maatwerkvoorschrift herbeplanting op andere grond): oude bosgroeiplaatsen.
    In de zienswijze van Natuur en Milieu Gelderland e.a. is gesuggereerd om in het tweede lid de formulering te verduidelijken met de bewoording ‘sedert 100 jaar’, i.p.v. ‘sinds 1920’. De redenering hierachter is logisch van aard: “Bossen die nu volgens de criteria nog geen oude bosgroeiplaats vormen, kunnen dat over tien of twintig jaar wel zijn.”
    N.a.v. deze zienswijze is de betreffende passage aangepast, door het jaartal 1920 te vervangen met het jaartal 1832. Dit gaat lijnrecht in tegen het betoog van Natuur en Milieu Gelderland e.a., maar tot onze verbazing wordt in de reactie op de zienswijze gesteld: “Hiermee komen wij tegemoet aan de zienswijze.”
    Vraag: Graag een toelichting op hoe de zienswijze van Natuur en Milieu Gelderland e.a. op dit punt is geïnterpreteerd, en op basis waarvan gesteld is dat met de wijziging tegemoet is gekomen aan de zienswijze. Daarbij in acht nemende het punt dat bosgroeiplaatsen die nu minimaal 191 jaar oud zijn ‘oude bosgroeiplaatsen’ zijn, terwijl bosgroeiplaatsen over 20 jaar minstens 211 jaar oud dienen te zijn om ‘oud’ te zijn.

    Antwoord: Wij komen gedeeltelijk tegemoet aan de zienswijze waarbij is verzocht om verduidelijking van de beoordelingsregel voor herbeplanting op andere grond. De huidige tekst van artikel 7.25, tweede lid, onderdeel g luidt: Gedeputeerde Staten staan herbeplanting op andere grond niet toe als de gevelde of tenietgegane houtopstand een oude bosgroeiplaats betreft waar voorafgaand aan de velling of het tenietgaan ten minste 100 jaar onafgebroken bos heeft gestaan”. De aangedragen suggestie in formulering is niet overgenomen omdat die net als de verwijzing in de huidige tekst aanleiding kan geven voor discussies bij de beoordeling van een aanvraag om herbeplanting op andere grond. Wij beschouwen bestaande bossen als oude bosgroeiplaatsen wanneer deze volgens de eerste kadastrale kaarten uit de periode 1811-1832 al bebost waren. Om te verduidelijken waar oude bosgroeiplaatsen liggen is er een indicatieve kaart opgesteld.
  • Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland
    Vraag: Wordt het grondwater met deze instructieregels op exact dezelfde wijze en in exact dezelfde mate beschermd als tot nu toe het geval was, via de landelijke regelgeving? Zo nee, waarin verschilt het?

    Antwoord: ja, dat is expliciet de bedoeling van de voorgestelde regels.