Tech­nische vragen Perspec­tiefnota 2024


Indiendatum: 12 jun. 2023

Link naar de Perspectiefnota

1. Op pagina 3 staat dat de provincie in 2024 inzet “op brede welvaart”. In de schriftelijke beantwoording van het college op 14 februari wordt het volgende gezegd over de Brede Welvaart Monitor: “de uitkomsten van de monitor en het Gelderlandpanel worden actief gedeeld met de regio’s en betrokken in reguliere contacten. Als regio’s de resultaten uit de monitor of de ontwikkeling van de brede welvaart in het gebied inhoudelijk willen bespreken, dan gaan we daar natuurlijk graag op in.” Is er op dit moment ambtelijke inzet vanuit de provincie om bestuurlijke gesprekken over brede welvaart met regio’s te voeren? Binnen welke middelen wordt de provinciale inzet verrekend?

Antwoord:

Er worden geen aparte bestuurlijke gesprekken over brede welvaart gevoerd. Wel is het een onderwerp dat zich bij uitstek leent voor samenhangende afwegingen zoals in de regioarrangementen en het ruimtelijk voorstel. We zijn zelfs verplicht de brede welvaart te monitoren voor de impact van veel rijksmaatregelen. Meerdere regio’s (in ieder geval Achterhoek, Stedendriehoek, Foodvalley en GMR begint er net mee) baseren hun strategische agenda op de samenhang van brede welvaart. En ook bij de beleidsprogramma’s leefbaarheid, aantrekkelijke leefomgeving, economie en gezonde leefomgeving wordt een koppeling gelegd met brede welvaart: het gaat naast geld verdienen ook om de vraag wat de Gelderlanders er nu en straks van merken.

We merken dus in de praktijk dat brede welvaart, mede dankzij de aandacht in Provinciale Staten, meer ingevoerd raakt. Binnen welke middelen de provinciale inzet wordt verrekend is niet te herleiden.

2. Op pagina 19 komt het “verschralende voorzieningenniveau” aan de orde en daarbij wordt aangegeven dat dit niveau “het fundament [is] waarop initiatieven voor brede welvaart tot bloei kunnen komen”. Zijn er middelen binnen de Perspectiefnota die direct gekoppeld zijn aan deze initiatieven om de brede welvaart te verbeteren? Of zet de provincie nu enkel in op bestuurlijke gesprekken in de regio’s om het over brede welvaart in de lokale context te hebben?

Antwoord:

Brede welvaart is een omvangrijk begrip waar veel provinciale programma's aan bijdragen. Wat betreft het voorzieningenniveau in de kernen zijn hier in de Perspectiefnota geen middelen aan gekoppeld. Plekken, zowel binnen als buiten, waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten maken onderdeel uit van een benodigd basisvoorzieningenniveau in een plaats. De bestaande subsidieregeling voor het aanpassen van gemeenschapsvoorzieningen en buitenruimten eindigt eind 2023. Voortzetting ervan is niet in de perspectiefnota opgenomen en afhankelijk van door de nieuwe coalitie en Provinciale Staten te maken keuzes.

3. Op pagina 22 wordt gesproken dat er vanuit de provincie “toenemende aandacht zal er […] zijn voor ‘gezondheid bevorderend gedrag, zoals gezonde voeding en een openbare ruimte die uitnodigt tot bewegen.” Welke middelen zijn precies gekoppeld aan deze toenemende aandacht? Welke definitie wordt daarbij gehanteerd voor gezonde voeding?

Antwoord:

Aandacht voor gezondheidsbevorderend gedrag is momenteel onderdeel van het programma Sport. Daarvoor zijn middelen gereserveerd via de verschillende sporen die daar aandacht aan geven. De doelstellingen zijn samen te vatten als ‘het bevorderen van een gezonde leefstijl’. De inzet loopt langs drie sporen die zijn genoemd bij het antwoord op de vraag van de PvdA over meer aandacht voor gezondheid op bladzijde 3/4. Er is daarbij geen definitie gehanteerd voor gezonde voeding. Wellicht is het beter om te spreken van gezondere voeding.

4. Op pagina 22 wordt ook gesproken over dat een gezonde en veilige leefomgeving verder gaat dan “beschermen alleen, maar ook om het verbeteren en het rekening houden met bijvoorbeeld cumulatie-effecten”. Hoe worden deze cumulatie-effecten geborgd in het in de Perspectiefnota beoogde beleid?

Antwoord:

Beleid voor een gezonde leefomgeving waarin cumulatiebeleid is opgenomen is niet geborgd. In de aanvullingen op de uitvoeringsagenda Gezonde Leefomgeving is opgenomen om in pilots op beperkte schaal cumulatie-beleid te verkennen. Het is aan uw Staten of dit een vervolg moet krijgen in de komende jaren. Dit vraagt om nieuw kaderstellend beleid voor Gezonde en Veilige Leefomgeving.

5. Op pagina 23 komt de exploitatie van het openbaar vervoer aan bod. Met motie 23M20 roept Provinciale Staten op om in de Perspectiefnota ruim 13 miljoen extra te zoeken om het Gelderse openbaar vervoer in stand te houden niet verder af te schalen. Waar wordt de dekking in de Perspectiefnota gevonden? Hoe komt dit terug in het vervolgvoorstel?

Antwoord:

Dekking komt terug in het vervolgvoorstel die PS op 27 juni 2023 ontvangt. De dekking hiervoor komt uit de financiële ruimte.

6. Op pagina 39 staat dat het herijken van de provinciale begroting “betekent dat wij incidentele middelen waar vanaf 2024 structurele dekking voor is, kunnen laten vrijvallen ten gunste van de incidentele ruimte.” Graag een overzicht van de incidentele middelen waarnaar hier wordt verwezen.

Antwoord:

Het betreft hier vooral vrijval van middelen voor de volgende zaken waar wij vanaf 2024 structureel budget voor hebben geraamd:

  • Vestigingsklimaat en innovatie € 1,8 miljoen
  • Sterk Bestuur € 1,5 miljoen
  • Cultuur € 1,7 miljoen
  • Water € 0,8 miljoen
  • Leefbaarheidsalliantie € 4,1 miljoen
  • Organiserend vermogen Energietransitie € 0,6 miljoen

7. Op pagina 54 staat bij de Planuitwerking Rivierklimaatpark IJsselpoort het volgende: “De rivier krijgt meer ruimte zodat het rivierwater nu en in de toekomst veilig kan worden afgevoerd. In de uiterwaarden komt meer natuur en natuur inclusieve landbouw en ze worden aantrekkelijker en toegankelijker gemaakt voor recreanten. Er is ruimte voor bedrijvigheid en kleinschalige opwekking van duurzame energie.

a) Betekent “meer natuur inclusieve landbouw” hier ook minder reguliere/intensieve landbouw? Of gaat het om meer natuur inclusieve landbouw náást de al aanwezige landbouw?

  • Het betreft het stimuleren en faciliteren van de al aanwezige landbouw in het gebied, door te kijken hoe de bestaande grondgebruikers stappen kunnen zetten naar een meer natuurinclusieve bedrijfsvoering mét een duurzaam verdienmodel (transitie).

b) Hoe wordt bewerkstelligd dat er meer natuur inclusieve landbouw komt? Betekent dit dat reguliere/intensieve landbouw dient om te schakelen? Zo ja, op welke wijze wordt dat dan bereikt?

  • Voor het gebied Veluwezoom-IJssel NIL (waarin de gronden in de uiterwaarden van het Riviverklimaatpark vallen) is een gebiedsperspectief opgesteld. Op basis van een landschapsecologische systeemanalyse is bekeken wat er in dit gebied nodig is voor systeemherstel en hoe de landbouw hieraan kan bijdragen. Op dit moment worden individuele bedrijven gestimuleerd en gefaciliteerd om een bedrijfsplan op te stellen, dat zicht biedt op de mogelijkheden om de transitie naar meer natuurinclusieve landbouw te maken. Deze worden opgesteld aan de hand van de leidraad natuurinclusieve bedrijfsplannen die we hebben ontwikkeld.

c) Er komt méér ruimte voor de rivier, méér natuur, méér landbouw, méér recreatie, méér bedrijvigheid en méér opwekking van duurzame energie. Waar gaat dit ten koste van (c.q. wat moet plaats maken voor al deze extra functies)?

  • Het Rivierklimaatpark IJsselpoort is een integrale gebiedsontwikkeling. Een MIRT- verkenning heeft in 2020 geleid tot een evenwichtige visie voor het gebied: het voorkeursalternatief. Hierin staat op hoofdlijnen beschreven welke maatregelen de partners willen treffen in het gebied.

De maatregelen uit het voorkeursalternatief kennen een grote samenhang. Veel maatregelen maken functiekoppeling mogelijk in het gebied en dragen bij aan het beter benutten van de beschikbare ruimte. Zo worden de uiterwaarden toegankelijk gemaakt voor recreatie en wordt ingezet op herontwikkeling van de bestaande oude steenfabrieksterreinen, waar ruimte wordt geboden voor recreatie, duurzame energieopwek en natuur. Met name in de deelgebieden Koppenwaard en Westervoort is in de intergemeentelijke structuurvisie voorzien in de inrichting van meer natuur en maatregelen voor hoogwaterveiligheid, die ten koste gaan van de gebruiksmogelijkheden voor de landbouw. In het deelgebied Westervoort wordt de uitplaatsing van het bedrijf Struijk Verwo voorzien. Zo ontstaat er ruimte de ontwikkeling van nieuwe natuur en voor waterstandsverlaging door de aanleg van een nevengeul.

d) Is de toename van ál deze functies noodzakelijk voor het slagen van dit plan? Welke onderdelen zijn essentieel voor het bijdragen aan provinciale doelen en/of wettelijke taken, en welke onderdelen niet? Graag een toelichting.

  • Ja, een integrale benadering is noodzakelijk om een toekomstbestendig gebied te realiseren. Het voorkeursalternatief is vastgelegd in de Intergemeentelijke Structuurvisie Rivierklimaatpark IJsselpoort (vastgesteld door de 5 gemeenteraden). Daarnaast is door de samenwerkende partners, waaronder onze Gedeputeerde Staten, een samenwerkingsovereenkomst getekend. Daarin is afgesproken dit voorkeursalternatief samen gedetailleerd uit te werken.

Alle functies uit het voorkeursalternatief dragen bij aan het bereiken dit het doel. Het uitwerken van het voorkeursalternatief maakt mogelijk dat een breed scala aan provinciale doelen en wettelijke taken wordt bereikt te noemen zijn: bijdragen aan het realiseren van N2000 doelen, versterken van de biodiversiteit, het stimuleren van de transitie naar een natuurinclusieve landbouw, ontwikkelingsmogelijkheden voor watergebonden bedrijvigheid, ontwikkeling van recreatieve mogelijkheden en toerisme en behoud van behoud cultuurhistorisch erfgoed.

8. Op pagina 67 gaat het over de Recreatiezoneringsmaatregelen Masterplan Veluwezoom. Kunt u toelichten waarom de middelen voor dit project onder het thema biodiversiteit vallen?

Antwoord:

De maatregelen voor aanpassingen van parkeerlocaties op de Veluwezoom (uit het Masterplan) worden genomen in het kader van recreatiezonering op de Veluwe. Recreatiezonering is één van de maatregelen uit het Natura2000 beheerplan Veluwe en valt daarom onder het thema biodiversiteit. Door middel van het zoneringsplan werken wij met partners op de Veluwe aan een betere balans tussen bescherming van kwetsbare natuur en het recreëren.

9. Op pagina 68 staat bij het uitvoeringsprogramma Agrifood dat we werken “aan een toekomstbestendige landbouw. Dit is een natuurinclusieve en/of kringlooplandbouw met een duurzaam verdienmodel.” Wat is het verschil tussen natuurinclusieve landbouw en kringlooplandbouw? Is kringlooplandbouw niet per definitie natuurinclusief?

Antwoord:

Grofweg worden natuurinclusieve activiteiten vaak uitgevoerd bij grondgebonden teelten. Kringlooplandbouw kan ook ingevuld worden met activiteiten van niet-grondgebonden teelten. Kringlooplandbouw kan ook slaan op het vergroten van de circulariteit, bijvoorbeeld het opwaarderen en bijmengen van voedselresten uit de regio in veevoer, zodat de mineralenkringloop korter gesloten wordt en de behoefte aan invoer van eiwitten uit andere regio’s afneemt.

10. Op pagina 68 staat ook: “Deze middelen willen wij onder andere inzetten voor een versnelde ontwikkeling van realtime meetsystemen van OnePlanet en de Regiodeal Foodvalley.

a) Is het college voornemens om de realtime monitoring te koppelen aan handhaving?

Antwoord: Deze experimenten worden ondersteunt, omdat ook wordt onderzocht of realtime monitoring op termijn kan bijdragen aan een betere handhaving.

b) Hoeveel middelen zijn op dit moment precies gekoppeld aan de ontwikkeling van emissiearme stallen? In hoeverre speelt bij de investeringsafweging het tegenvallende rendement een rol (zie ook deze Statenvragen)?

Antwoord: Het is lastig om dit in beeld te brengen, omdat er veel nationale en provinciale regelingen zijn die de ontwikkeling van emissiearme stallen kunnen ondersteunen, te weten: de provinciale subsidieregeling innovatieve concepten, provinciale innovatiemakelaars, provinciale subsidieregeling Innovatie Agrifood, provinciale subsidieregeling stikstofuitstoot verlagen, de aanstaande rijks-Fieldlab-regeling, rijksregeling Startups, rijkssubsidieregeling Brongerichte verduurzaming (Sbv), rijkssubsidieregeling Fysieke investeringen, het RVO innovatie-krediet, de landelijke Borgstellingsregeling, fiscale regelingen zoals MIA/VAMIL en EIA, regeling Groenprojecten, de SDE++ en het nationale Investeringsfonds Duurzame Landbouw - Nationaal Groenfonds. Het rendement van verschillende emissiearme stalsystemen hangt af van verschillende factoren, zoals de staat van onderhoud van apparatuur en verbeteringen die de fabrikant in de loop der tijd heeft aangebracht op basis van nieuwe inzichten. Ondernemers maken zelf een keuze om hierin te investeren. De provincie kan (evenals de rijksoverheid) daarbij onder voorwaarden ondersteuning bieden. Het rendement van de inzet van instrumentarium op het doelbereik zal steeds een rol spelen bij de afweging om instrumentarium in te zetten. Voor het verlenen van subsidie voor stalinnovatie in het kader van de Innovatieregeling GMS wordt bijvoorbeeld een selectie gemaakt waarbij alleen bedrijven die relatief veel bijdragen aan depositie van stikstof op Natura 2000 in aanmerking komen voor deelname aan de regeling. Omdat de laatste tijd inderdaad gebleken is dat rendementen van technieken kunnen tegenvallen, zetten we juist daarom in op real time metingen.

c) Wat is de motivatie om te investeren in meetapparatuur terwijl landelijk (in het kader van het opstellen van een landbouwakkoord) wordt gesproken over een maximum aantal dieren per hectare in de melkveehouderij om de stikstofuitstoot terug te dringen?

Antwoord: Indien wordt besloten tot het invoeren van een maximaal aantal dieren per hectare voor de melkveehouderij blijft het nog steeds wenselijk om objectief en nauwkeurig te kunnen bepalen hoe groot de emissiereductie van de diverse maatregelen is. Er zijn immers ook niet- grondgebonden sectoren (vleeskalveren, varken, pluimvee) die stikstof uitstoten. Juist ook daarvoor geldt: ‘meten is weten’, en daarom worden investeringsprojecten in meetapparatuur ondersteund.

11. Op pagina 69 staat bij Vouchers verduurzaming landbouw: “Met de voucher van maximaal € 10.000,- kan de veehouder externe expertise inschakelen om een businessplan of een bedrijfsplan op te stellen met als doel zijn huidige bedrijfsvoering te verduurzamen/sterker te maken. De bedrijfsplannen moeten zich hierbij toespitsen op één of meer van de volgende thema’s: brongerichte vermindering van emissies, duurzaam landgebruik, toename biodiversiteit, gesloten voedselsysteem, beter verdienmodel zonder toename veestapel of gesloten mineralenkringloop en/of reductie van middelengebruik. Wij willen € 0,6 miljoen inzetten en daarmee kunnen minimaal 60 ondernemers met een voucher ondersteund worden.

a) Een aantal van de genoemde thema’s leveren de betreffende bedrijven (in potentie) financieel voordeel op, bijvoorbeeld bij “beter verdienmodel zonder toename veestapel” en “reductie van middelengebruik”. Wat zijn de juridische risico’s voor de provincie hierbij (bijvoorbeeld omtrent staatsteun)? Wat is de motivatie van het college om potentieel financieel voordeel te bekostigen?

Antwoord: De Europese staatsteunregels laten toe dat een overheid een agrariër ondersteunt bij het verkrijgen van een advies. Enkele vrijstellingen zijn onlangs door Europa verruimd. Deze voucher kan worden verleend met toepassing van Landbouwvrijstellingsverordening artikel 22, lid 8 juncto lid 3 LVV. Wij ondersteunen dit omdat de genoemde doelen van deze voucherregeling bijdragen aan de doelen van de door u vastgestelde Kadernota Agrifood (PS2020-880).

b) Welke meetbare resultaten dienen minimaal bereikt te worden met de inzet van deze € 0,6 miljoen?

Antwoord: Er worden bedrijfsplannen opgeleverd en de betreffende ondernemers worden daarmee op weg geholpen om hun plan tot realisering te kunnen brengen. Meetbaar resultaat van de inzet van € 0,6 miljoen is het aantal bedrijfs- of businessplannen (per thema). Minimum streefwaarde is 60 plannen.

c) Hoe wordt uitgesloten dat hiermee ook wordt geïnvesteerd in veehouderijbedrijven die in de komende jaren uitgekocht dienen te worden (bijv. als ‘piekbelaster’) ten bate van stikstofreductie? Als dit niet wordt uitgesloten, dan kan dat leiden totdat de voucher “weggegooid” is en de uitkoopsom voor de samenleving wellicht hoger uitvalt.

Antwoord: De piekbelastersregeling is een vrijwillige regeling. Aanmelders voor deze regeling krijgen ook de keuze om een ander perspectief – in lijn met het ‘trappetje van Remkes’ - te kiezen. De voucher zou dan bij de planvorming voor een andere ontwikkelrichting kunnen helpen. Het resultaat van het bedrijfsplan kan ook zijn dat wordt geadviseerd een bepaald investeringstraject niet aan te gaan. Dit beschouwen we ook als een positief resultaat, omdat in dat geval een verkeerde beslissing met ernstige (financiële) gevolgen voorkomen kan worden. Daarnaast moet de agrariër zelf 20% van de advieskosten betalen. Als hij/zij nu al het voornemen heeft om zich uit te laten kopen, zal hij/zij geen gebruik maken van de voucher omdat dan ook de eigen bijdrage voor niets is geweest.

d) Het is inmiddels bekend dat de veehouderij een risico met zich meebrengt in de vorm van zoönose. In hoeverre worden bij de investering in de insectenkwekerij (nog niet bekende) risico’s meegewogen?

Antwoord: Deze vraag betreft niet de voucherregeling Verduurzaming landbouw maar onze ondersteuning voor het Hub/Network for Insect Knowledge (NIK) vanuit ambitie 5, circulaire economie (Begroting 2022). Uw vraag is onderdeel van de vele onderzoeksvragen die bij deze opkomende sector aan de orde zijn. Het NIK heeft als doel om kennisontwikkeling en kennisdeling te stimuleren. De WUR is net gestart met een onderzoek over dit onderwerp: ‘Ziekten, plagen en zoönosenverwekkers in de insectenteelt’. Bij dit onderzoek zijn onder andere ook Min LNV en het RIVM betrokken. Het betreft een 1-jarig project, niet alles zal hiermee dus worden ondervangen, maar dit project wordt ingestoken om ook helder te krijgen welk verder onderzoek nog nodig zal zijn. Verder maakt dit onderwerp ook deel uit van het project SAFE INSECTS van de WUR dat gericht is op het veilig kweken van insecten en op het omzetten van organische reststromen in veilige, hoogwaardige voedsel- en voederproducten op basis van insecten.

12. Op pagina 104 wordt betoogd dat een taskforce een instrument kan zijn dat wordt ingezet “bij complexe opgaven en projecten”. Wat is de definitie van een taskforce? Wat maakt dat bijvoorbeeld de OV-lobby van de provincie niet onder het instrument taskforce valt?

Antwoord:

Wij hebben geen strakke definitie van het instrument taskforce opgesteld. Een taskforce vormgeven en inrichten is elke keer maatwerk. De OV-lobby voeren we nu samen met alle opdrachtgevers voor het regionale openbaar vervoer in Nederland (provincies en een aantal regio’s met OV autoriteit). De lobby wordt gecoördineerd door een samenwerking genaamd Decentrale Overheden voor OV autoriteiten (DOVA). De opdrachtgevers OV sturen samen DOVA aan. Wij als Gelderland hebben hierin een actieve rol;

Wij hebben niet gekozen voor een Gelderse taskforce voor de OV lobby omdat hier sprake is van een landelijke vraag voor meer inzet vanuit het Rijk voor het OV. Samen met alle opdrachtgevers voor het OV kunnen we een krachtig signaal afgeven. Wij willen DOVA (als coördinerende partij voor de lobby) vragen om ook gemeenten en regio’s zonder wettelijke taken voor het OV meer te betrekken bij de lobby en hen ook te benutten.

13. In de bijlage bij rapport Cebeon-Lysias komen op p. II-19 drie varianten naar voren met betrekking tot de campagne Gelderse streken. Welke van deze varianten is nu gekozen in de Perspectiefnota zelf? In hoeverre worden er middelen beschikbaar gesteld voor streekgerichte campagnes en in het bijzonder voor “culinair genieten in de Achterhoek”?

Antwoord:

Provinciale Staten hebben gekozen voor de midden-variant, € 600.000.
Voor culinair genieten in de Achterhoek €10.000

14. In bijlage 3 Voortgangsrapprotage 2022 Foodvalley 2030 staat op pagina 14 het kopje “Insect Experience Centre” en op pagina 16 het kopje “Opwaarderen van insecten

a) Hoe verhoudt de inzet van middelen gericht op insecten voor humane consumptie zich tot de inzet van middelen gericht op insectenkweek voor diervoeding? Graag een toelichting met concrete bedragen.

Antwoord: Die verhouding is niet aan te geven. De insectensector is nog pril en in ontwikkeling. Het onderzoek richt zich nog op de kennis voor het veilig kweken van insecten. De meeste toegevoegde waarde zit in afzet voor humane consumptie, maar de vraag daarnaar is nog gering en moet zich nog ontwikkelen. Afzet in de veevoerindustrie is een eerste opstap, als vervanger van bijvoorbeeld soja en/of voor de specifieke voedingswaarde van insecteneiwit.

b) Op pagina 14 staat: “Bovendien is een droogmachine geïnstalleerd voor het drogen van o.a. pluimveemest, die gebruikt kan worden voor praktische onderzoek naar vermindering van de emissies en nuttig gebruik van pluimveemest.” Wordt er tot op heden geen ‘nuttig’ gebruik gemaakt van pluimveemest? Wat is precies de definitie van nuttig gebruik?

Antwoord: Pluimveemest wordt nu voornamelijk verbrand op Moerdijk. Onder “nuttig gebruik” wordt verstaan zo hoog mogelijk in de (circulaire) waardepiramide (farma-food-feed-fuel).

c) Op pagina 14 staat ook: “Dit innovatieve en duurzame insectenkweeksysteem zal naar verwachting een aanzienlijke impact hebben op de voedingsindustrie, doordat het een kosteneffectieve en milieuvriendelijke oplossing biedt voor diervoeding en andere toepassingen.” Aan welke (soort) andere toepassingen wordt hier precies gerefereerd?

Antwoord: Het gaat hierbij om nuttige aanwending van reststromen (bv. voedsel, mest) en vervanging van (import)soja en andere primaire grondstoffen.

15. In het Ontwerpbesluit staat op pagina 5 “Ambitie 4 Natuur en Cultuur”. Wordt hier niet een referentie naar gezond, veilig, schoon en welvarend bedoeld? Wat is bij Project verduurzaming papierindustrie op pagina 2 de reden om subsidie te verlenen voor verduurzaming grondwateronttrekking in plaats van het stimuleren van het gebruik van oppervlaktewater? Op basis van welke afspraak is het voornemen gebaseerd het exploitatietekort van de European Company Games op pagina 5 voor rekening van de provincie te laten komen?

Antwoord:

  1. Dat moet inderdaad zijn Ambitie 4 Gezond, veilig, schoon en welvarend. Deze aanpassing wordt meegenomen bij het gewijzigde ontwerpbesluit wat uw Staten ontvangen bij het Vervolgvoorstel op 27 juni 2023.
  2. In het project Verduurzaming papierindustrie wordt gewerkt aan een circulair watersysteem. Potentieel kan 6.000.000 m3 grondwater per jaar bespaard worden. Behalve de verdampingsverliezen (ca. 2.000 m3 water per jaar) wordt gericht op een 100% circulair systeem.
  3. Tijdens de voorbereiding van het evenement zijn er, in een periode van diverse Covid-19 beperkingen, meerdere gesprekken gevoerd waarin de verschillende risico's met elkaar zijn afgewogen. Er is daarbij niet afgesproken om een mogelijk tekort op rekening van de provincie te laten komen. Wel is afgesproken dat we samen met de partners VNO-NCW en de Stichting Gelderland Sport, op basis van de gerealiseerde cijfers, met elkaar in gesprek zouden gaan. Na afloop van het evenement is op basis van de realisatiecijfers dat gesprek gevoerd en is door de provincie afgesproken om aan Provinciale Staten voor te stellen om 1/3 van het tekort voor onze rekening te nemen. Dit voorstel ligt nu voor in de Perspectiefnota.

Indiendatum: 12 jun. 2023
Antwoorddatum: 20 jun. 2023

Link naar de Perspectiefnota

1. Op pagina 3 staat dat de provincie in 2024 inzet “op brede welvaart”. In de schriftelijke beantwoording van het college op 14 februari wordt het volgende gezegd over de Brede Welvaart Monitor: “de uitkomsten van de monitor en het Gelderlandpanel worden actief gedeeld met de regio’s en betrokken in reguliere contacten. Als regio’s de resultaten uit de monitor of de ontwikkeling van de brede welvaart in het gebied inhoudelijk willen bespreken, dan gaan we daar natuurlijk graag op in.” Is er op dit moment ambtelijke inzet vanuit de provincie om bestuurlijke gesprekken over brede welvaart met regio’s te voeren? Binnen welke middelen wordt de provinciale inzet verrekend?

Antwoord:

Er worden geen aparte bestuurlijke gesprekken over brede welvaart gevoerd. Wel is het een onderwerp dat zich bij uitstek leent voor samenhangende afwegingen zoals in de regioarrangementen en het ruimtelijk voorstel. We zijn zelfs verplicht de brede welvaart te monitoren voor de impact van veel rijksmaatregelen. Meerdere regio’s (in ieder geval Achterhoek, Stedendriehoek, Foodvalley en GMR begint er net mee) baseren hun strategische agenda op de samenhang van brede welvaart. En ook bij de beleidsprogramma’s leefbaarheid, aantrekkelijke leefomgeving, economie en gezonde leefomgeving wordt een koppeling gelegd met brede welvaart: het gaat naast geld verdienen ook om de vraag wat de Gelderlanders er nu en straks van merken.

We merken dus in de praktijk dat brede welvaart, mede dankzij de aandacht in Provinciale Staten, meer ingevoerd raakt. Binnen welke middelen de provinciale inzet wordt verrekend is niet te herleiden.

2. Op pagina 19 komt het “verschralende voorzieningenniveau” aan de orde en daarbij wordt aangegeven dat dit niveau “het fundament [is] waarop initiatieven voor brede welvaart tot bloei kunnen komen”. Zijn er middelen binnen de Perspectiefnota die direct gekoppeld zijn aan deze initiatieven om de brede welvaart te verbeteren? Of zet de provincie nu enkel in op bestuurlijke gesprekken in de regio’s om het over brede welvaart in de lokale context te hebben?

Antwoord:

Brede welvaart is een omvangrijk begrip waar veel provinciale programma's aan bijdragen. Wat betreft het voorzieningenniveau in de kernen zijn hier in de Perspectiefnota geen middelen aan gekoppeld. Plekken, zowel binnen als buiten, waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten maken onderdeel uit van een benodigd basisvoorzieningenniveau in een plaats. De bestaande subsidieregeling voor het aanpassen van gemeenschapsvoorzieningen en buitenruimten eindigt eind 2023. Voortzetting ervan is niet in de perspectiefnota opgenomen en afhankelijk van door de nieuwe coalitie en Provinciale Staten te maken keuzes.

3. Op pagina 22 wordt gesproken dat er vanuit de provincie “toenemende aandacht zal er […] zijn voor ‘gezondheid bevorderend gedrag, zoals gezonde voeding en een openbare ruimte die uitnodigt tot bewegen.” Welke middelen zijn precies gekoppeld aan deze toenemende aandacht? Welke definitie wordt daarbij gehanteerd voor gezonde voeding?

Antwoord:

Aandacht voor gezondheidsbevorderend gedrag is momenteel onderdeel van het programma Sport. Daarvoor zijn middelen gereserveerd via de verschillende sporen die daar aandacht aan geven. De doelstellingen zijn samen te vatten als ‘het bevorderen van een gezonde leefstijl’. De inzet loopt langs drie sporen die zijn genoemd bij het antwoord op de vraag van de PvdA over meer aandacht voor gezondheid op bladzijde 3/4. Er is daarbij geen definitie gehanteerd voor gezonde voeding. Wellicht is het beter om te spreken van gezondere voeding.

4. Op pagina 22 wordt ook gesproken over dat een gezonde en veilige leefomgeving verder gaat dan “beschermen alleen, maar ook om het verbeteren en het rekening houden met bijvoorbeeld cumulatie-effecten”. Hoe worden deze cumulatie-effecten geborgd in het in de Perspectiefnota beoogde beleid?

Antwoord:

Beleid voor een gezonde leefomgeving waarin cumulatiebeleid is opgenomen is niet geborgd. In de aanvullingen op de uitvoeringsagenda Gezonde Leefomgeving is opgenomen om in pilots op beperkte schaal cumulatie-beleid te verkennen. Het is aan uw Staten of dit een vervolg moet krijgen in de komende jaren. Dit vraagt om nieuw kaderstellend beleid voor Gezonde en Veilige Leefomgeving.

5. Op pagina 23 komt de exploitatie van het openbaar vervoer aan bod. Met motie 23M20 roept Provinciale Staten op om in de Perspectiefnota ruim 13 miljoen extra te zoeken om het Gelderse openbaar vervoer in stand te houden niet verder af te schalen. Waar wordt de dekking in de Perspectiefnota gevonden? Hoe komt dit terug in het vervolgvoorstel?

Antwoord:

Dekking komt terug in het vervolgvoorstel die PS op 27 juni 2023 ontvangt. De dekking hiervoor komt uit de financiële ruimte.

6. Op pagina 39 staat dat het herijken van de provinciale begroting “betekent dat wij incidentele middelen waar vanaf 2024 structurele dekking voor is, kunnen laten vrijvallen ten gunste van de incidentele ruimte.” Graag een overzicht van de incidentele middelen waarnaar hier wordt verwezen.

Antwoord:

Het betreft hier vooral vrijval van middelen voor de volgende zaken waar wij vanaf 2024 structureel budget voor hebben geraamd:

  • Vestigingsklimaat en innovatie € 1,8 miljoen
  • Sterk Bestuur € 1,5 miljoen
  • Cultuur € 1,7 miljoen
  • Water € 0,8 miljoen
  • Leefbaarheidsalliantie € 4,1 miljoen
  • Organiserend vermogen Energietransitie € 0,6 miljoen

7. Op pagina 54 staat bij de Planuitwerking Rivierklimaatpark IJsselpoort het volgende: “De rivier krijgt meer ruimte zodat het rivierwater nu en in de toekomst veilig kan worden afgevoerd. In de uiterwaarden komt meer natuur en natuur inclusieve landbouw en ze worden aantrekkelijker en toegankelijker gemaakt voor recreanten. Er is ruimte voor bedrijvigheid en kleinschalige opwekking van duurzame energie.

a) Betekent “meer natuur inclusieve landbouw” hier ook minder reguliere/intensieve landbouw? Of gaat het om meer natuur inclusieve landbouw náást de al aanwezige landbouw?

  • Het betreft het stimuleren en faciliteren van de al aanwezige landbouw in het gebied, door te kijken hoe de bestaande grondgebruikers stappen kunnen zetten naar een meer natuurinclusieve bedrijfsvoering mét een duurzaam verdienmodel (transitie).

b) Hoe wordt bewerkstelligd dat er meer natuur inclusieve landbouw komt? Betekent dit dat reguliere/intensieve landbouw dient om te schakelen? Zo ja, op welke wijze wordt dat dan bereikt?

  • Voor het gebied Veluwezoom-IJssel NIL (waarin de gronden in de uiterwaarden van het Riviverklimaatpark vallen) is een gebiedsperspectief opgesteld. Op basis van een landschapsecologische systeemanalyse is bekeken wat er in dit gebied nodig is voor systeemherstel en hoe de landbouw hieraan kan bijdragen. Op dit moment worden individuele bedrijven gestimuleerd en gefaciliteerd om een bedrijfsplan op te stellen, dat zicht biedt op de mogelijkheden om de transitie naar meer natuurinclusieve landbouw te maken. Deze worden opgesteld aan de hand van de leidraad natuurinclusieve bedrijfsplannen die we hebben ontwikkeld.

c) Er komt méér ruimte voor de rivier, méér natuur, méér landbouw, méér recreatie, méér bedrijvigheid en méér opwekking van duurzame energie. Waar gaat dit ten koste van (c.q. wat moet plaats maken voor al deze extra functies)?

  • Het Rivierklimaatpark IJsselpoort is een integrale gebiedsontwikkeling. Een MIRT- verkenning heeft in 2020 geleid tot een evenwichtige visie voor het gebied: het voorkeursalternatief. Hierin staat op hoofdlijnen beschreven welke maatregelen de partners willen treffen in het gebied.

De maatregelen uit het voorkeursalternatief kennen een grote samenhang. Veel maatregelen maken functiekoppeling mogelijk in het gebied en dragen bij aan het beter benutten van de beschikbare ruimte. Zo worden de uiterwaarden toegankelijk gemaakt voor recreatie en wordt ingezet op herontwikkeling van de bestaande oude steenfabrieksterreinen, waar ruimte wordt geboden voor recreatie, duurzame energieopwek en natuur. Met name in de deelgebieden Koppenwaard en Westervoort is in de intergemeentelijke structuurvisie voorzien in de inrichting van meer natuur en maatregelen voor hoogwaterveiligheid, die ten koste gaan van de gebruiksmogelijkheden voor de landbouw. In het deelgebied Westervoort wordt de uitplaatsing van het bedrijf Struijk Verwo voorzien. Zo ontstaat er ruimte de ontwikkeling van nieuwe natuur en voor waterstandsverlaging door de aanleg van een nevengeul.

d) Is de toename van ál deze functies noodzakelijk voor het slagen van dit plan? Welke onderdelen zijn essentieel voor het bijdragen aan provinciale doelen en/of wettelijke taken, en welke onderdelen niet? Graag een toelichting.

  • Ja, een integrale benadering is noodzakelijk om een toekomstbestendig gebied te realiseren. Het voorkeursalternatief is vastgelegd in de Intergemeentelijke Structuurvisie Rivierklimaatpark IJsselpoort (vastgesteld door de 5 gemeenteraden). Daarnaast is door de samenwerkende partners, waaronder onze Gedeputeerde Staten, een samenwerkingsovereenkomst getekend. Daarin is afgesproken dit voorkeursalternatief samen gedetailleerd uit te werken.

Alle functies uit het voorkeursalternatief dragen bij aan het bereiken dit het doel. Het uitwerken van het voorkeursalternatief maakt mogelijk dat een breed scala aan provinciale doelen en wettelijke taken wordt bereikt te noemen zijn: bijdragen aan het realiseren van N2000 doelen, versterken van de biodiversiteit, het stimuleren van de transitie naar een natuurinclusieve landbouw, ontwikkelingsmogelijkheden voor watergebonden bedrijvigheid, ontwikkeling van recreatieve mogelijkheden en toerisme en behoud van behoud cultuurhistorisch erfgoed.

8. Op pagina 67 gaat het over de Recreatiezoneringsmaatregelen Masterplan Veluwezoom. Kunt u toelichten waarom de middelen voor dit project onder het thema biodiversiteit vallen?

Antwoord:

De maatregelen voor aanpassingen van parkeerlocaties op de Veluwezoom (uit het Masterplan) worden genomen in het kader van recreatiezonering op de Veluwe. Recreatiezonering is één van de maatregelen uit het Natura2000 beheerplan Veluwe en valt daarom onder het thema biodiversiteit. Door middel van het zoneringsplan werken wij met partners op de Veluwe aan een betere balans tussen bescherming van kwetsbare natuur en het recreëren.

9. Op pagina 68 staat bij het uitvoeringsprogramma Agrifood dat we werken “aan een toekomstbestendige landbouw. Dit is een natuurinclusieve en/of kringlooplandbouw met een duurzaam verdienmodel.” Wat is het verschil tussen natuurinclusieve landbouw en kringlooplandbouw? Is kringlooplandbouw niet per definitie natuurinclusief?

Antwoord:

Grofweg worden natuurinclusieve activiteiten vaak uitgevoerd bij grondgebonden teelten. Kringlooplandbouw kan ook ingevuld worden met activiteiten van niet-grondgebonden teelten. Kringlooplandbouw kan ook slaan op het vergroten van de circulariteit, bijvoorbeeld het opwaarderen en bijmengen van voedselresten uit de regio in veevoer, zodat de mineralenkringloop korter gesloten wordt en de behoefte aan invoer van eiwitten uit andere regio’s afneemt.

10. Op pagina 68 staat ook: “Deze middelen willen wij onder andere inzetten voor een versnelde ontwikkeling van realtime meetsystemen van OnePlanet en de Regiodeal Foodvalley.

a) Is het college voornemens om de realtime monitoring te koppelen aan handhaving?

Antwoord: Deze experimenten worden ondersteunt, omdat ook wordt onderzocht of realtime monitoring op termijn kan bijdragen aan een betere handhaving.

b) Hoeveel middelen zijn op dit moment precies gekoppeld aan de ontwikkeling van emissiearme stallen? In hoeverre speelt bij de investeringsafweging het tegenvallende rendement een rol (zie ook deze Statenvragen)?

Antwoord: Het is lastig om dit in beeld te brengen, omdat er veel nationale en provinciale regelingen zijn die de ontwikkeling van emissiearme stallen kunnen ondersteunen, te weten: de provinciale subsidieregeling innovatieve concepten, provinciale innovatiemakelaars, provinciale subsidieregeling Innovatie Agrifood, provinciale subsidieregeling stikstofuitstoot verlagen, de aanstaande rijks-Fieldlab-regeling, rijksregeling Startups, rijkssubsidieregeling Brongerichte verduurzaming (Sbv), rijkssubsidieregeling Fysieke investeringen, het RVO innovatie-krediet, de landelijke Borgstellingsregeling, fiscale regelingen zoals MIA/VAMIL en EIA, regeling Groenprojecten, de SDE++ en het nationale Investeringsfonds Duurzame Landbouw - Nationaal Groenfonds. Het rendement van verschillende emissiearme stalsystemen hangt af van verschillende factoren, zoals de staat van onderhoud van apparatuur en verbeteringen die de fabrikant in de loop der tijd heeft aangebracht op basis van nieuwe inzichten. Ondernemers maken zelf een keuze om hierin te investeren. De provincie kan (evenals de rijksoverheid) daarbij onder voorwaarden ondersteuning bieden. Het rendement van de inzet van instrumentarium op het doelbereik zal steeds een rol spelen bij de afweging om instrumentarium in te zetten. Voor het verlenen van subsidie voor stalinnovatie in het kader van de Innovatieregeling GMS wordt bijvoorbeeld een selectie gemaakt waarbij alleen bedrijven die relatief veel bijdragen aan depositie van stikstof op Natura 2000 in aanmerking komen voor deelname aan de regeling. Omdat de laatste tijd inderdaad gebleken is dat rendementen van technieken kunnen tegenvallen, zetten we juist daarom in op real time metingen.

c) Wat is de motivatie om te investeren in meetapparatuur terwijl landelijk (in het kader van het opstellen van een landbouwakkoord) wordt gesproken over een maximum aantal dieren per hectare in de melkveehouderij om de stikstofuitstoot terug te dringen?

Antwoord: Indien wordt besloten tot het invoeren van een maximaal aantal dieren per hectare voor de melkveehouderij blijft het nog steeds wenselijk om objectief en nauwkeurig te kunnen bepalen hoe groot de emissiereductie van de diverse maatregelen is. Er zijn immers ook niet- grondgebonden sectoren (vleeskalveren, varken, pluimvee) die stikstof uitstoten. Juist ook daarvoor geldt: ‘meten is weten’, en daarom worden investeringsprojecten in meetapparatuur ondersteund.

11. Op pagina 69 staat bij Vouchers verduurzaming landbouw: “Met de voucher van maximaal € 10.000,- kan de veehouder externe expertise inschakelen om een businessplan of een bedrijfsplan op te stellen met als doel zijn huidige bedrijfsvoering te verduurzamen/sterker te maken. De bedrijfsplannen moeten zich hierbij toespitsen op één of meer van de volgende thema’s: brongerichte vermindering van emissies, duurzaam landgebruik, toename biodiversiteit, gesloten voedselsysteem, beter verdienmodel zonder toename veestapel of gesloten mineralenkringloop en/of reductie van middelengebruik. Wij willen € 0,6 miljoen inzetten en daarmee kunnen minimaal 60 ondernemers met een voucher ondersteund worden.

a) Een aantal van de genoemde thema’s leveren de betreffende bedrijven (in potentie) financieel voordeel op, bijvoorbeeld bij “beter verdienmodel zonder toename veestapel” en “reductie van middelengebruik”. Wat zijn de juridische risico’s voor de provincie hierbij (bijvoorbeeld omtrent staatsteun)? Wat is de motivatie van het college om potentieel financieel voordeel te bekostigen?

Antwoord: De Europese staatsteunregels laten toe dat een overheid een agrariër ondersteunt bij het verkrijgen van een advies. Enkele vrijstellingen zijn onlangs door Europa verruimd. Deze voucher kan worden verleend met toepassing van Landbouwvrijstellingsverordening artikel 22, lid 8 juncto lid 3 LVV. Wij ondersteunen dit omdat de genoemde doelen van deze voucherregeling bijdragen aan de doelen van de door u vastgestelde Kadernota Agrifood (PS2020-880).

b) Welke meetbare resultaten dienen minimaal bereikt te worden met de inzet van deze € 0,6 miljoen?

Antwoord: Er worden bedrijfsplannen opgeleverd en de betreffende ondernemers worden daarmee op weg geholpen om hun plan tot realisering te kunnen brengen. Meetbaar resultaat van de inzet van € 0,6 miljoen is het aantal bedrijfs- of businessplannen (per thema). Minimum streefwaarde is 60 plannen.

c) Hoe wordt uitgesloten dat hiermee ook wordt geïnvesteerd in veehouderijbedrijven die in de komende jaren uitgekocht dienen te worden (bijv. als ‘piekbelaster’) ten bate van stikstofreductie? Als dit niet wordt uitgesloten, dan kan dat leiden totdat de voucher “weggegooid” is en de uitkoopsom voor de samenleving wellicht hoger uitvalt.

Antwoord: De piekbelastersregeling is een vrijwillige regeling. Aanmelders voor deze regeling krijgen ook de keuze om een ander perspectief – in lijn met het ‘trappetje van Remkes’ - te kiezen. De voucher zou dan bij de planvorming voor een andere ontwikkelrichting kunnen helpen. Het resultaat van het bedrijfsplan kan ook zijn dat wordt geadviseerd een bepaald investeringstraject niet aan te gaan. Dit beschouwen we ook als een positief resultaat, omdat in dat geval een verkeerde beslissing met ernstige (financiële) gevolgen voorkomen kan worden. Daarnaast moet de agrariër zelf 20% van de advieskosten betalen. Als hij/zij nu al het voornemen heeft om zich uit te laten kopen, zal hij/zij geen gebruik maken van de voucher omdat dan ook de eigen bijdrage voor niets is geweest.

d) Het is inmiddels bekend dat de veehouderij een risico met zich meebrengt in de vorm van zoönose. In hoeverre worden bij de investering in de insectenkwekerij (nog niet bekende) risico’s meegewogen?

Antwoord: Deze vraag betreft niet de voucherregeling Verduurzaming landbouw maar onze ondersteuning voor het Hub/Network for Insect Knowledge (NIK) vanuit ambitie 5, circulaire economie (Begroting 2022). Uw vraag is onderdeel van de vele onderzoeksvragen die bij deze opkomende sector aan de orde zijn. Het NIK heeft als doel om kennisontwikkeling en kennisdeling te stimuleren. De WUR is net gestart met een onderzoek over dit onderwerp: ‘Ziekten, plagen en zoönosenverwekkers in de insectenteelt’. Bij dit onderzoek zijn onder andere ook Min LNV en het RIVM betrokken. Het betreft een 1-jarig project, niet alles zal hiermee dus worden ondervangen, maar dit project wordt ingestoken om ook helder te krijgen welk verder onderzoek nog nodig zal zijn. Verder maakt dit onderwerp ook deel uit van het project SAFE INSECTS van de WUR dat gericht is op het veilig kweken van insecten en op het omzetten van organische reststromen in veilige, hoogwaardige voedsel- en voederproducten op basis van insecten.

12. Op pagina 104 wordt betoogd dat een taskforce een instrument kan zijn dat wordt ingezet “bij complexe opgaven en projecten”. Wat is de definitie van een taskforce? Wat maakt dat bijvoorbeeld de OV-lobby van de provincie niet onder het instrument taskforce valt?

Antwoord:

Wij hebben geen strakke definitie van het instrument taskforce opgesteld. Een taskforce vormgeven en inrichten is elke keer maatwerk. De OV-lobby voeren we nu samen met alle opdrachtgevers voor het regionale openbaar vervoer in Nederland (provincies en een aantal regio’s met OV autoriteit). De lobby wordt gecoördineerd door een samenwerking genaamd Decentrale Overheden voor OV autoriteiten (DOVA). De opdrachtgevers OV sturen samen DOVA aan. Wij als Gelderland hebben hierin een actieve rol;

Wij hebben niet gekozen voor een Gelderse taskforce voor de OV lobby omdat hier sprake is van een landelijke vraag voor meer inzet vanuit het Rijk voor het OV. Samen met alle opdrachtgevers voor het OV kunnen we een krachtig signaal afgeven. Wij willen DOVA (als coördinerende partij voor de lobby) vragen om ook gemeenten en regio’s zonder wettelijke taken voor het OV meer te betrekken bij de lobby en hen ook te benutten.

13. In de bijlage bij rapport Cebeon-Lysias komen op p. II-19 drie varianten naar voren met betrekking tot de campagne Gelderse streken. Welke van deze varianten is nu gekozen in de Perspectiefnota zelf? In hoeverre worden er middelen beschikbaar gesteld voor streekgerichte campagnes en in het bijzonder voor “culinair genieten in de Achterhoek”?

Antwoord:

Provinciale Staten hebben gekozen voor de midden-variant, € 600.000.
Voor culinair genieten in de Achterhoek €10.000

14. In bijlage 3 Voortgangsrapprotage 2022 Foodvalley 2030 staat op pagina 14 het kopje “Insect Experience Centre” en op pagina 16 het kopje “Opwaarderen van insecten

a) Hoe verhoudt de inzet van middelen gericht op insecten voor humane consumptie zich tot de inzet van middelen gericht op insectenkweek voor diervoeding? Graag een toelichting met concrete bedragen.

Antwoord: Die verhouding is niet aan te geven. De insectensector is nog pril en in ontwikkeling. Het onderzoek richt zich nog op de kennis voor het veilig kweken van insecten. De meeste toegevoegde waarde zit in afzet voor humane consumptie, maar de vraag daarnaar is nog gering en moet zich nog ontwikkelen. Afzet in de veevoerindustrie is een eerste opstap, als vervanger van bijvoorbeeld soja en/of voor de specifieke voedingswaarde van insecteneiwit.

b) Op pagina 14 staat: “Bovendien is een droogmachine geïnstalleerd voor het drogen van o.a. pluimveemest, die gebruikt kan worden voor praktische onderzoek naar vermindering van de emissies en nuttig gebruik van pluimveemest.” Wordt er tot op heden geen ‘nuttig’ gebruik gemaakt van pluimveemest? Wat is precies de definitie van nuttig gebruik?

Antwoord: Pluimveemest wordt nu voornamelijk verbrand op Moerdijk. Onder “nuttig gebruik” wordt verstaan zo hoog mogelijk in de (circulaire) waardepiramide (farma-food-feed-fuel).

c) Op pagina 14 staat ook: “Dit innovatieve en duurzame insectenkweeksysteem zal naar verwachting een aanzienlijke impact hebben op de voedingsindustrie, doordat het een kosteneffectieve en milieuvriendelijke oplossing biedt voor diervoeding en andere toepassingen.” Aan welke (soort) andere toepassingen wordt hier precies gerefereerd?

Antwoord: Het gaat hierbij om nuttige aanwending van reststromen (bv. voedsel, mest) en vervanging van (import)soja en andere primaire grondstoffen.

15. In het Ontwerpbesluit staat op pagina 5 “Ambitie 4 Natuur en Cultuur”. Wordt hier niet een referentie naar gezond, veilig, schoon en welvarend bedoeld? Wat is bij Project verduurzaming papierindustrie op pagina 2 de reden om subsidie te verlenen voor verduurzaming grondwateronttrekking in plaats van het stimuleren van het gebruik van oppervlaktewater? Op basis van welke afspraak is het voornemen gebaseerd het exploitatietekort van de European Company Games op pagina 5 voor rekening van de provincie te laten komen?

Antwoord:

  1. Dat moet inderdaad zijn Ambitie 4 Gezond, veilig, schoon en welvarend. Deze aanpassing wordt meegenomen bij het gewijzigde ontwerpbesluit wat uw Staten ontvangen bij het Vervolgvoorstel op 27 juni 2023.
  2. In het project Verduurzaming papierindustrie wordt gewerkt aan een circulair watersysteem. Potentieel kan 6.000.000 m3 grondwater per jaar bespaard worden. Behalve de verdampingsverliezen (ca. 2.000 m3 water per jaar) wordt gericht op een 100% circulair systeem.
  3. Tijdens de voorbereiding van het evenement zijn er, in een periode van diverse Covid-19 beperkingen, meerdere gesprekken gevoerd waarin de verschillende risico's met elkaar zijn afgewogen. Er is daarbij niet afgesproken om een mogelijk tekort op rekening van de provincie te laten komen. Wel is afgesproken dat we samen met de partners VNO-NCW en de Stichting Gelderland Sport, op basis van de gerealiseerde cijfers, met elkaar in gesprek zouden gaan. Na afloop van het evenement is op basis van de realisatiecijfers dat gesprek gevoerd en is door de provincie afgesproken om aan Provinciale Staten voor te stellen om 1/3 van het tekort voor onze rekening te nemen. Dit voorstel ligt nu voor in de Perspectiefnota.

Interessant voor jou

Schriftelijke vragen Vuurwerk afsteken in het broedseizoen én in en nabij Natura2000-gebieden

Lees verder

Schriftelijke vragen De Wet natuurbescherming en stikstof

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer